Lezing Rob Bijlsma 11 maart 2015
Amsterdammers kennen slechts twee vogelsoorten nl. Waterkippies en Drefsezzen. Zal het even uitleggen. Waterkippies zijn GEEN Waterhoenen want die hebben ze nog nooit gezien. Alle andere zwemmende vogels zijn Drijfsijzen. Logisch toch? En lekker makkelijk.
Als je Rob’s lezingen en publicaties volgt blijkt er ook voor hem slechts één groep vogels te zijn, de roofvogels en één biotoop, het bos. Zo dacht ik tot we onlangs zijn nieuwste verhaal voorgelegd kregen. Plotseling ging het over Fluiters en Kruisbekken. Wat was er met onze Roofvogelman aan de hand? We hoefden ineens niet meer in bomen te klimmen om bij Wespendieven en zo in de nesten te kijken in het kader van interessant onderzoek. Nee we (een knapvolle zaal ouden van dagen en een enkeling onder de vijfenzestig) moesten met een klapstoeltje en een kan warme koffie naar het gedrag van Fluiters gaan zitten kijken. De ouden van dagen-vogelaars rest volgens Rob weinig anders, want opnemen van de vogelstand werkt niet goed meer door toenemende mankementen aan de daarvoor benodigde zintuigen. Om ons tot omscholing aan te sporen liet Rob een plaatje van een vreselijk groot hol zien. Zou dus een makkie zijn. In mijn onschuld dacht ik “Dat is leuk, we maken een zijstapje naar een Dassenburcht”. Alweer fout. Nee hoor, Fluiters maken hun nest op de grond, soms in een hol. Er blijken een heleboel hoog-intelligente Fluiters te zijn die, als er een goed Bosmuizenjaar is, een onvoorstelbaar aantal Bosmuisholen zien en die slimmeriken besluiten elders te gaan nestelen, aangezien nesten van de grondbroedende Fluiters leeggevreten worden door Bosmuizen. Resultaat: Aardig wat minder broedende Fluiters dat jaar in het onderzoeksgebied. Dat was dan één van de oorzaken van grote fluctuaties, door de jaren heen, in aantallen broedende Fluiters. Deze theorie werd aangenomen door onderzoekers in o.a. Polen en Duitsland. In Nederland zijn de gevolgen van geschetste invloed van Bosmuizen niet vastgesteld.
Om dat alles op bovengenoemde wijze te kunnen bekijken hoef je eigenlijk alleen maar een beetje te kunnen bukken en ja hoor, daar zag je het nest. Een makkie zeker nadat Rob de bukoefening had gedemonstreerd. Rob had de lezing getiteld “Onmetelijke vrijheid van de amateur”. Hieruit trok ik de conclusie dat Rob naast een inspirerend vogelman te zijn ook nog eens lyrische en filosofische gaven heeft.
Gelukkig stelde Rob ons niet teleur en kregen de grote natuurorganisaties weer eens onder uit de zak. Aanwezige medewerkers daarvan kregen er geen trauma van, maar lachten eens vriendelijk, zo van “Ach ja, we verheugden ons er al op dat Rob weer eens aandacht aan ons bestaan zou schenken.” Nieuw voor mij was dat ook Avifauna’s van Nederlandse gebieden niet helemaal deugden. Elke nieuwe uitgave was maar weer meer van hetzelfde. Aantallen en zo. Maar niets over (veranderingen) in b.v. habitatkeuze. Reproductiecijfers ontbreken of zijn niet erg juist. Rob weet het uiteraard beter dan ik, maar ik ben van mening dat dit manco in “Broedvogels van Drenthe” uitgave 1996 en “Wintervogels in Drenthe” editie 2001 ontbreekt. Maar ja, daaraan heeft dan ook onze eigen Arend van Dijk meegewerkt.
Nog wat zaken die aan het denken zetten:
- Bij veel vogelsoorten zijn er in het broedgebied meer mannen dan vrouwen aanwezig. Bij de Fluiter is dit veel sterker en een fors aantal mannetjes is dan ook ongepaard, maar “Fluiters die wekenlang blijven zingen hebben nog geen vrouwtje.” Ik heb de handleiding voor vogelinventarisatie van “Vogelbescherming” er op nageslagen. Niets daarover. Vrolijk doorgaan met territoria intekenen, voornamelijk op basis van zang. Maar uiteraard is een zangterritorium niet perse een broedterritorium en dateert mijn boek alweer uit 1985, toen Rob zijn onderzoek nog niet gedaan had (?). Arend van Dijk gaf mij volgende aanvulling: “ Er zijn veel meer soorten die zingen, terwijl ze geen partner hebben. Sommige vogels die maar blijven zingen worden vaker geregistreerd, maar zijn vaak ongepaard. Het probleem bij inventarisatie is dat je onmogelijk van elke zingende vogel na kunt gaan of die al of niet gepaard is, dus worden ze altijd meegeteld.”
- De Fluiter leeft van een breed spectrum aan prooien die voorkomen op verschillende boomsoorten en in verschillende stadia van bladuitloop. De snelheid van bladuitloop kan per boomsoort per jaar erg verschillen terwijl de vogelsoorten elk jaar min of meer in een zelfde periode terug komen. Dus is het voor hen belangrijk dat in het bos een grote variatie aan boomsoorten aanwezig is, welke soorten zowel verschillen in bladontwikkelingsfase als ook in boomhoogte. Dus voor de loofzangers graag bossen die aan bovenstaande voldoen. Zomereik en Beuk zijn bij deze vogels favoriet. De biologische klok laat vogels wel jaarlijks op een zelfde tijd vertrekken uit Midden-Afrika. Echter, als ze het noordelijk deel van Afrika of Zuid Spanje bereiken, kunnen ze daar op basis van weersomstandigheden beslissen gelijk door te vliegen naar Nederland of nog een aantal dagen te wachten.
- Vroege broeders vangen veel prooien en hebben dus meer succes dan laatbroeders om hun jongen succesvol groot te brengen. Dit is al lang en breed aangetoond voor weidevogels zoals de Kievit. Desondanks blijven de Kieviteierenzoekers c.q. de quasi-beschermers zeggen “Ach, wat maakt het uit. Die Kievit broedt nog wel een keer.” Nu maar eindelijk eens een definitief verbod stellen op deze “folklore”.
Gelukkig bleek na de pauze dat ik mijn aantekeningenpen kwijt was, want zoals jullie gemerkt hebben valt het niet mee om verstandige dingen te zeggen over een interessante, boeiende wetenschappelijke voordracht als van Rob. Luisteren, grafieken en plaatjes bekijken, alles begrijpen en dan nog zinvolle aantekeningen maken ook, valt niet mee. Daar waren dan de Kruisbekken het slachtoffer van.
Ik heb naast Rob’s lessen gretig gebruik gemaakt van Arend van Dijk’s vakkundig commentaar op mijn originele epistel.
Beiden bedankt.
Gerard J.F. Mulder/ Lid Vogelwacht
Gerard Mulder uit Uffelte is werkzaam als vrijwilliger in het veld voor enkele natuurorganisaties en bovenal een actief lid van onze vereniging (o.a. steenuil- en kerkuilenwerkgroeplid en heideschoner). Geregeld beschrijft hij, op zijn eigen bijzondere wijze, zijn genoegens en ongenoegens over van alles wat op zijn natuurpad komt.
Rob is een geweldige natuuronderzoeker, waarvan we er in Nederland maar weinig hebben. Een Rode Lijst soort dus! Zijn kritiek is altijd welkom, te meer hij natuurorganisaties bij de les houdt en mij als beheerder scherp houdt en weet te inspireren. Zijn kritiek is gebaseerd op feiten, maar niet erg genuanceerd. Natuurbeheer is het maken van keuzes en vogels zijn een van de soortgroepen waar we rekening mee houden. Maar we maken ook keuzes die soms voor bepaalde soorten negatief zijn. Het verwijderen van douglas en lariks is voor bepaalde vogels niet fijn, maar we voorkomen dat bepaalde bossen uit een eenzijdig exotenbos gaan bestaan, waar de bodem verder verzuurd wordt door het strooisel van deze boomsoorten. Het dichten van de gekanaliseerde Tilgrup en Vledder Aa vond Rob onnodig en een ecologenhobby, maar uiteindelijk levert dit broedende kraanvogels, wilde zwanen en waterrallen op in een heideveld dat minder verdroogd in droge periodes. Het verwijderen van het raster tussen Berkenheuvel en het Wapserveld ter vergroting van het begrazingsgebied viel bij Rob niet in goede aarde, omdat hierdoor wandelaars op de heide zouden kunnen komen. Natuurmonumenten plaatst echter geen gaas en prikkeldraad in de natuur om een enkele fanatieke bezoeker (vaak natuurliefhebbers) op het pad te houden.
Om te laten zien dat het beheren van natuur het maken van keuzes is, waarbij organisaties met heel veel belangen rekening moeten houden, heb ik de Vogelwacht aangeboden daar volgend jaar een verhaal over te houden. Let dus op de agenda!
Het leven is, steeds keuzes maken elke dag weer. Dat er verschillend door “natuur mensen” over de uitvoering van “natuurbeheer” gedacht wordt weet elke betrokkene en geeft Ruud Kreetz hierboven (is al zijn weerwoord) aan met voorbeelden.
Of de grootste deel van de leden over deze keuzes meer wil weten en een Promo monoloog weet te waarderen zal de activiteiten commissie wellicht goed weten in te schatten.
Een “voorlichtings/ informatie avond” door een Drentse Trust organisatie lijkt in dit verband eerder op z’n plaats dan van een landelijke organisatie.
Bij velen uit de streek -onze leden- leven vragen, een dialoog zou in dit verband misschien op zijn plaats zijn (hiervoor zou de helft van de avond beschikbaar dienen te zijn, indien hiervan 50% tijd voor vragen en idem voor antwoord beschikbaar is dan is NM nog 3/4 van de avond aan het woord).